Recensies

Kees van Dongen, meer dan schilder van mooie dames

3 0
Read Time:4 Minute, 57 Second

Recensie

“Let maar op, ik ga beroemd worden.” Ongetwijfeld nam lang niet iedereen deze woorden van een jonge ambitieuze Kees van Dongen serieus. Hij kreeg echter wel gelijk. In korte tijd groeide hij uit tot een van de beroemdste kunstenaars van de twintigste eeuw. Hoe hij daarin slaagde, is nu te zien in een grote overzichtstentoonstelling in Singer Laren.

Tekst en foto’s: Evert-Jan Pol

Kees van Dongen, Nana/Portret van Guus (detail), ca. 1910, The George Economou Collection, Athene.

Op zijn 22ste verhuisde Kees van Dongen (1877-1968) van Rotterdam naar kunstmekka Parijs, om zich daar verder te ontwikkelen als tekenaar. Of het kwam door de invloed van Parijs en dan met name kunstenaarscentrum Montmartre is onduidelijk, maar feit is dat de jonge kunstenaar daar de tekenpen inruilde voor het schilderspenseel. In 1904 maakte hij zijn debuut als schilder op twee belangrijke jaarlijkse tentoonstellingen voor moderne kunst, zogeheten Salons.

Het debuut was zeer geslaagd, want hij speelde zich daar in de kijker van Galerie Vollard, een toonaangevende kunsthandel die al kunstenaars als Cézanne, Gauguin, Picasso en Matisse vertegenwoordigde. Nog datzelfde jaar kreeg Van Dongen er een solotentoonstelling, en niet zo’n kleintje ook. Hij toonde er maar liefst 105 schilderijen, waarmee hij feilloos zijn ontwikkeling demonstreerde. Waar de schilderijen uit de beginperiode nog donker en sober waren, kregen ze in Parijs licht en kleur. Er zit bijvoorbeeld een wereld van verschil tussen Molen bij Overschie (Dorp) uit 1895 en Een draaimolen uit 1905.

Kees van Dongen, Molen bij Overschie (Dorp), ca. 1895, privécollectie.
Kees van Dongen, Een draaimolen (detail), 1905, collectie van Peter en Deirdre Coates.
Kees van Dongen, Montmartre, 1904, collectie FENIX, Rotterdam.

Montmartre bracht licht in Van Dongens werk. In een gelijknamig werk uit 1904 was dat wel heel subtiel, maar ook zeer vakkundig gedaan. Tussen de deuren van een huis en tegenover liggend schuurtje – beide geopend – loopt een pad van licht. Met slechts één miniem strookje goudgeel wist hij het verder vrij donkere doek fantastisch te verlichten.

In de jaren daarop experimenteerde Van Dongen verder met kleur en schildertoets. Op de Salon in het voorjaar en een solotentoonstelling bij Galerie Druet in 1905 presenteerde hij expressief geschilderde landschappen, alsmede zeer moderne indrukken van het Parijse uitgaansleven, waar recent het elektrisch licht zijn intrede had gedaan. De drie delen uit het zesluik À la Galette deden mij sterk denken aan Bal Tabarin van Jan Sluijters, een andere Nederlander die rond dezelfde tijd in Parijs bivakkeerde en ook onder de indruk raakte van het licht in de lichtstad. Van Dongen was hier echter eerder mee dan zijn landgenoot.

Kees van Dongen, À la Galette (linkerdeel, middendeel en rechterdeel), 1906, privécollectie.
Kees van Dongen, Bal in de Moulin de la Galette – La Mattchiche (detail), 1905, collectie van Victor Elliot Schmit.

Dit deed me realiseren dat ik Kees van Dongen eigenlijk helemaal niet zo goed ken. Ik had kennis van enkele van zijn prachtige damesportretten, maar verder kende ik zijn oeuvre bar slecht, bleek tijdens mijn rondgang door de tentoonstelling.

Zo wist ik bijvoorbeeld niet dat Van Dongen in 1910 twee maanden rondreisde door Spanje en Marokko en drie jaar later ook Egypte bezocht. Mogelijk bracht kunsthandelaar Félix Fénéon hem op het idee van de eerste reis door een tentoonstelling met exotische onderwerpen in het vooruitzicht te stellen. In die tijd was het oriëntalisme namelijk enorm populair. Theatervoorstellingen met Spaanse dansen, optredens met oosterse aankleding en koloniale tentoonstellingen trokken veel bezoekers en waren ook onder kunstenaars geliefd. Het is aannemelijk dat Van Dongen in Spanje het schilderij De vinger aan de wang maakte. Dit is namelijk een portret van een Spaanse schone.

Kees van Dongen, De vinger aan de wang, 1910, Museum Boijmans Van Beuningen.
Kees van Dongen, Jack Johnson, ca. 1914, collectie Palais Princier, Monaco.
Kees van Dongen, Lily Damita, 1926, privécollectie.

Tijdens zijn verblijf in Egypte maakte hij kennis met de vlakdecoratieve schilderingen en reliëfs in en bij de grafkamers van de farao’s. De reizen lieten duidelijke sporen na in het werk van Van Dongen. Hij koos voor ‘anders’ aandoende onderwerpen en vermengde zijn primitivisme met exotisme en uitgesproken kleuren. Het werk Jack Johnson is hier een mooi voorbeeld van. Voor het eerst zien we een zwarte man op een schilderij van Van Dongen. Deze man, de eerste zwarte wereldkampioen boksen in het zwaargewicht, is tweedimensionaal afgebeeld, net zoals de figuren op Egyptische hiërogliefen. De achtergrond is veelkleurig en expressief.

Kees van Dongen, Het blauwe hoedje, 1937, Singer Laren.

De tentoonstelling schetst een zeer compleet beeld van Van Dongens carrière. Directe aanleiding voor dit grote overzicht is het portret Het blauwe hoedje, een van de publiekslievelingen in Singer Laren. Anna Singer, stichter van het Larense museum, kreeg het doek ooit cadeau van Hein Siedenburg als dank voor haar financiële steun aan de Van Dongen-tentoonstelling in het Stedelijk Museum in 1937.

Omdat de kunstenaar veel portretten van mooie dames maakte, staat hij vooral daarom bekend. Singer Laren laat zien dat zijn oeuvre veel gevarieerder is. Van Dongen schilderde ook landschappen, maakte tekeningen, ontwierp affiches en beschilderde zelfs keramiek. Geen wonder dat hij zich ontwikkelde tot een van de meest succesvolle kunstenaars van zijn tijd.

Kees van Dongen, t/m 7 mei in Singer Laren, Laren (Noord-Holland). Reserveren van een tijdslot is verplicht. Gedurende de tentoonstelling is Singer Laren 7 dagen in de week geopend van 9.30-17.30 uur en op donderdag tot 21.30 uur. 

Waardering: @@@@@@@@@@

Happy
Happy
0 %
Sad
Sad
0 %
Excited
Excited
0 %
Sleepy
Sleepy
0 %
Angry
Angry
0 %
Surprise
Surprise
0 %
Share